e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slakkenhuis karakol: karakoͅl (Hoepertingen) slakkenhuis [ZND 01 (1922)] III-4-2
slank mager: moager (Hoepertingen) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)] III-1-1
slecht gesneden hengst piet: pīǝ.t (Hoepertingen) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht groeien slecht wassen: slech wassen (Hoepertingen) Slecht groeien, gezegd van een kind (slecht groeien/wassen, achterblijven, dao zit de krot in, kooieren). [N 107 (2001)] III-1-1
slecht mens, slechte kerel deugniet: deugniet (Hoepertingen), eenen duigniet (Hoepertingen) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-1-4
slechte speler slechte speler: slechte speler (Hoepertingen) een slechte speler [kruk] [N 112 (2006)] III-3-2
slee ijsstoel: enne eistoel (Hoepertingen) Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] III-3-2
sleepcultivator, veertandeg sleeprus: slęi̯ǝ.p[rus] (Hoepertingen) Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10] I-2
sleeën ijsstoel rijden: ijsstoel rije (Hoepertingen), ijsstoel varen: ijsstoel voare (Hoepertingen) met de ijsslee rijden [narren, sleeën] [N 112 (2006)] III-3-2
slenteren promeneren (< fr.): peremenere (Hoepertingen) Slenteren (taffelen, trampelen, lanterfanten, klenjeren). [N 109 (2001)] III-1-2