e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slip slip: slip (Hoepertingen) Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)] III-1-3
slobberend geluid maken slobberen: slubǝrǝ (Hoepertingen) Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34] I-12
sloffen sloffen: sloeffe (Hoepertingen) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slokdarm slokdarm: sloekderm (Hoepertingen) Slokdarm (slikdarm, krop, gorgel). [N 109 (2001)] III-1-1
slons (slodder?) kladder: kladər (Hoepertingen), slavodder: slavoͅdər (Hoepertingen) Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)] III-1-4
sloothak, slootzeis halvemaan: halǝfmuǝn (Hoepertingen), slootmes: slø̜u̯tmē̜.s (Hoepertingen) Hak of zeis waarmee men sloten en beken maait en schoonmaakt. [JG 1a, 1b; N 14, add.; N 18, add.] I-8
slot slot: slǫt (Hoepertingen) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluik haar stijf haar: stijf hoar (Hoepertingen) Recht, sluik haar (stijf/plat haar, pemelen, piezelen, stekelhaar). [N 109 (2001)] III-1-1
sluipen sluipen: sluipe (Hoepertingen) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2
sluisbalk balk: balǝk (Hoepertingen) De evenwijdig boven de slagdorpel lopende horizontale houten balk. Zie ook afb. 68. [Vds 35; Jan 32; Coe 21; Grof 53] II-3