17782 |
speeksel |
spuw:
spow (P188p Hoepertingen)
|
speeksel [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spuwen:
spo.ə (P188p Hoepertingen)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
en koht (P188p Hoepertingen),
kōͅt (P188p Hoepertingen)
|
Een kaart. [ZND A1 (1940sq)] || kaart [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
26505 |
speelman, klapspaan |
mannetje:
mɛnǝkǝ (P188p Hoepertingen)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
20287 |
speen |
tet:
tet (P188p Hoepertingen)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
døm (P188p Hoepertingen),
dø̄m (P188p Hoepertingen),
dø̄ǝm (P188p Hoepertingen),
dɛm (P188p Hoepertingen),
tet:
tɛt (P188p Hoepertingen)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
e spEhl (P188p Hoepertingen)
|
spel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spelde:
spɛl (P188p Hoepertingen)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
vastspangen:
vasspanǝ (P188p Hoepertingen)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|