e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sporen van de haan sporen: spȳrǝ (Hoepertingen) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sporten sproten: spruǝ.tǝ (Hoepertingen) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
spreeuw spreeuw: sprjeif (Hoepertingen) spreeuw [ZND 07 (1924)] III-4-1
spreken, praten kallen: kallen (Hoepertingen), klappen: ijə kan vloms klappe (Hoepertingen), klappen (Hoepertingen), ni haut klappen (Hoepertingen), ni hoad klappen (Hoepertingen), ni hoat klappe (Hoepertingen), spreken: ni haed spreken (Hoepertingen), ni hoat spreəke (Hoepertingen) Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] III-3-1
sprenkelen met de wijwaterkwast wijden: weie (Hoepertingen) Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)] III-3-3
spreuk spreuk: spryək (Hoepertingen) een spreuk [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
springen springen: spreiige (Hoepertingen), sprengen (Hoepertingen, ... ) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springlap weerlap: wei̯ǝrlap (Hoepertingen) Lap of stuk zakkenstof onder de buik van een mannelijk schaap gebonden. Hierdoor verhindert men dat de bok kan dekken. [N 19, P 188 add.; monogr.] I-12
springstier springduur: sprɛ̄.ŋdȳǝr (Hoepertingen) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
sproeten sproetelen: sproetels (Hoepertingen) Sproet (sproetelen, sproonselen). [N 109 (2001)] III-1-1