id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17735 | suizen van de oren | tuiten: toete (Hoepertingen) | Suizen van de oren (soezen, toeten, tuiten, fluiten, ruisen). [N 109 (2001)] III-1-1 |
17978 | sukkelen | sukkelen: sukkele (Hoepertingen) | Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)] III-1-2 |
18126 | syfilis | syfilis: syfilis (Hoepertingen) | Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)] III-1-2 |
26428 | taats van het staakijzer | punt: pønt (Hoepertingen) | Het onderste, pinvormige gedeelte van het staakijzer dat draait in een pan die ingewerkt is in een op een ijzeren balk gemonteerd stalen blok. [Vds 103; Jan 141; Coe 124; Grof 147; A 42A, 24] II-3 |
26542 | taatspot van het staakijzer | kussen: kø̜sǝ (Hoepertingen), pan: pan (Hoepertingen) | De in een stalen blok ingewerkte pot of pan die in watermolens dient als lager van het staakijzer. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛtaatspot van de kleine spilɛ. In de watermolen van P 51 gebruikt men een arduinsteen of kasseisteen als lager. Het woordtype kogellager (l 368, P 55) is specifiek van toepassing op een met stalen kogeltjes gevulde bus waarin het staakijzer draait.' [Vds 104; Jan 142; Coe 125; Grof 148; A 42A, 25; N O, 16g] II-3 |
20891 | tabak | toebak: das steͅrken tubak (Hoepertingen) | dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)] III-2-3 |
20616 | tabak snuiven | snuif nemen: snuf ne:jmə (Hoepertingen), snuiven: e.a. opgaven snu‧fə (Hoepertingen) | snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)] III-2-3 |
23255 | tabernakel | tabernakel (<lat.): tabernakel (Hoepertingen, ... ) | Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3 |
19667 | tafel | tafel: toͅfəl (Hoepertingen), tòfəl (Hoepertingen) | een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || tafel [ZND 49 (1958)] III-2-1 |
23711 | tafelgebed | beden voor het eten: het bèeveur het ete (Hoepertingen) | Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)] III-3-3 |