e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tranende ogen leepogen: li.jəpowgə (Hoepertingen) leepoog [ZND 01 (1922)] III-1-1
trant gang: gank (Hoepertingen) Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)] III-1-2
trap trap: trap (Hoepertingen, ... ) trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1
trappelen trappelen: trappele (Hoepertingen) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] III-1-2
trappelende bewegingen maken trappelen: trabǝlǝ (Hoepertingen) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trechter trechter: trɛi̯xtər (Hoepertingen) trechter [ZND 08 (1925)] III-2-1
trechter op de gierton trechter: trɛ̄.xtǝr (Hoepertingen) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
treiteren het hart uithalen: het hat ouət haole (Hoepertingen), judassen: iemand judassen (Hoepertingen), plagen: iemand ant ploeəge (Hoepertingen), iemand plaogen (Hoepertingen), iemand plaugen (Hoepertingen), iemand ploeəgen (Hoepertingen), iemand plooəge (Hoepertingen), imand plaoge (Hoepertingen), imand plaogen (Hoepertingen), imand plo.agə (Hoepertingen), plu.wgə (Hoepertingen), treiteren: iemand traiteren (Hoepertingen) Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || kwellen [ZND 01 (1922)] III-1-4
trek, eetlust eetlust: eeətluis (Hoepertingen), honger: hoenger (Hoepertingen) hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)] III-2-3
trekhaken, -ogen ogen: ou̯gǝ (Hoepertingen) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10