17768 |
vinger |
vinger:
viiŋər (P188p Hoepertingen),
ənə vīŋər (P188p Hoepertingen)
|
een vinger [znd A1 (1940sq)] || vinger [RND]
III-1-1
|
28889 |
vingerhoed |
vingerhoed:
veŋǝrhūwt (P188p Hoepertingen)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|
22671 |
viool |
viool:
viool (P188p Hoepertingen)
|
het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
flet:
flet (P188p Hoepertingen)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
24402 |
visaas |
worm:
wørəm (P188p Hoepertingen)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
vislijn:
veeslijn (P188p Hoepertingen)
|
het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangst (P188p Hoepertingen)
|
alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
ijə kan vloms klappe (P188p Hoepertingen),
vloms (P188p Hoepertingen)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
blauwe hanno:
blauwen henno (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
33283 |
vlas hagen |
hagen:
hǭǝgǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10]
I-5
|