e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3594
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebruik gebruik: gəbrøək (Hoepertingen), gewoonte: gewaunte (Hoepertingen) Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Gebruik. [ZND 01 (1922)] III-3-2
gedienstig gedienstig: die ə es nogal gedinstig (Hoepertingen), heje es gedienstig (Hoepertingen) Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedrukt gedrukt: gǝdrøk (Hoepertingen) Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b] I-9
geduld patience (fr.): het toch e bietje pesjentse (Hoepertingen), het toch wa pesience (Hoepertingen) Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedwee braaf: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  een braaf keind (Hoepertingen), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  braaf (Hoepertingen), gewillig: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  gewillig kind (Hoepertingen), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gewillig (Hoepertingen), stil: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  stil (Hoepertingen) Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelzucht geel verf: geeəl verf (Hoepertingen), geel, het -: geel (Hoepertingen) de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] III-1-2
geen ... waard <omschr.> dat is niks: des niks (Hoepertingen), geen knab waard: gene knap jaaəd (Hoepertingen), geen koperen waard: gɛnə kopərə jaat (Hoepertingen), geen kroezel waard: geen kroezel waard (Hoepertingen), geen zotte patat waard: geen zotte patat waard (Hoepertingen) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geen rust hebben geen rust hebben: heje het gin ruis (Hoepertingen), hije het gen ruis (Hoepertingen) hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)] III-1-4
geer stukje: støkskǝ (Hoepertingen) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
geerakker kortvoren: kǫt˲vuǝrǝ (Hoepertingen) Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.] I-1