20546 |
azijn |
edik:
eek (P188p Hoepertingen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
ɛjk (P188p Hoepertingen),
eedje:
eijeke (P188p Hoepertingen)
|
azijn [ZND 01u (1924)] || Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
sleuren:
slyjrə (P188p Hoepertingen),
sløre (P188p Hoepertingen),
slørən (P188p Hoepertingen)
|
Glijden. [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)] || Slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
bō.t (P188p Hoepertingen),
vlimmen:
vlø̜mǝ (P188p Hoepertingen)
|
De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] || een baard [ZND A1 (1940sq)]
I-4, III-1-1
|
23154 |
baarspelen |
baren:
baren: twee groepen kinderen staan tegenover elkaar achter een getrokken lijn. Een groep moet trachten achter de andere lijn te geraken zonder dat hij aangetikt wordt.
baren (P188p Hoepertingen)
|
Wetenswaardigheden. [SND (2006)]
III-3-2
|
20278 |
baby, zuigeling |
plat kind:
plat keejnt (P188p Hoepertingen)
|
Hoe spreekt men in uw dialect over een kindje beneden een jaar [ZND 49 (1958)]
III-2-2
|
34585 |
bak |
bak:
bák (P188p Hoepertingen)
|
Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr]
I-13
|
34257 |
bak om boter in te kneden |
botterkuip:
[botter]koǝp (P188p Hoepertingen),
[botter]kǭp (P188p Hoepertingen),
teil:
tęi̯l (P188p Hoepertingen)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|
33417 |
bakhuis |
bakhuis:
bakhou̯ǝs (P188p Hoepertingen),
bakǝs (P188p Hoepertingen)
|
Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2]
I-6
|
17586 |
bakkebaard(en) |
favoris (fr.):
febrieze (P188p Hoepertingen)
|
Bakkebaard: baard die men alleen op of langs de wangen laat groeien (bakkebaarden, fabriezen, favoris) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
20585 |
bakken |
bakken:
bakke (P188p Hoepertingen),
bakə (P188p Hoepertingen),
bákkə (P188p Hoepertingen)
|
bakken [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|