19187 |
hovaardig |
hovaardig:
hoͅvjādiX (P188p Hoepertingen)
|
hovaardig [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
huid:
hauəd (P188p Hoepertingen),
hauət (P188p Hoepertingen),
hau̯ǝt (P188p Hoepertingen),
houed (P188p Hoepertingen),
houəd (P188p Hoepertingen),
hǫu̯ǝt (P188p Hoepertingen),
(mv)
hau̯ǝtǝ (P188p Hoepertingen),
vel:
feͅl (P188p Hoepertingen),
veͅəl (P188p Hoepertingen),
vɛl (P188p Hoepertingen)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] || een vel [ZND A1 (1940sq)]
I-11, III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
schilfers:
schilfers (P188p Hoepertingen)
|
Schilfers op de huid (pellen, schillen, schubben). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
brobbels:
broebels (P188p Hoepertingen)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (uitslag, pukkels, broebels). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hǫu̯f (P188p Hoepertingen)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hau̯fkęǝr (P188p Hoepertingen)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
17689 |
huig |
huig:
huig (P188p Hoepertingen)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, lel(ke), ziel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hau̯əs (P188p Hoepertingen),
hoͅu̯əs (P188p Hoepertingen)
|
huis [ZND 01 (1922)], [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
33642 |
huisakker |
blok:
blǫǝk (P188p Hoepertingen)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
karakol (P188p Hoepertingen)
|
slak, huisjesslak [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|