e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huismus, mus mus: møjs (Hoepertingen), møͅəs (Hoepertingen), møͅ‧əs (Hoepertingen) mus [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)] III-4-1
huisvlieg, vlieg huisvlieg: in notatie van Pieter G.  hoͅu̯əsvlīx (Hoepertingen) vlieg, huis— [ZND 01 (1922)] III-4-2
huisweide bleek: blei̯k (Hoepertingen) I-7
huiveren bibbelen: bibbele (Hoepertingen, ... ), bibele (Hoepertingen, ... ), bibberen: bibərə (Hoepertingen) huiveren [ZND 01 (1922)] || Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] III-1-2
huppelen hinken: heinke (Hoepertingen) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)] III-1-2
hutselen rammelen: rammele (Hoepertingen, ... ) het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien] [N 112 (2006)] || schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren] [N 112 (2006)] III-3-2
huurhuis gehuurd huis: gejoot hauəs (Hoepertingen), huurhuis: huərhows (Hoepertingen) huurhuis [ZND 27 (1938)] III-2-1
huurpenning kleingeld: Van Dale: meepenning, godspenning, huurpenning.  kle:jəgaelt (Hoepertingen) meepenning (handgeld) [ZND 01 (1922)] III-3-1
huwelijk trouw, de -: trow (Hoepertingen) huwelijk [ZND 01 (1922)] III-2-2
iemand uitschelden uitlachen: autlachen (Hoepertingen), verwijten: imand verwijten (Hoepertingen) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-1-4