e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knoopsgatenzijde cordonnetzij: cordonnetzij (Hoepertingen) Knoopsgatenzijde is veelal van betere kwaliteit dan naaizijde en men maakt deze ook nog wel van zuivere echte zijde (Papenhuyzen III, pag. 12). Men gebruikt knoopsgatenzijde voor het naaien van knoopsgaten. [N 59, 7b; N 62, 57; monogr.] II-7
knorren knorren: knorǝ (Hoepertingen), kruchelen: krøxǝlǝ (Hoepertingen) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knorrepot dolle keizerol (?): dolle keizerəl (Hoepertingen), dolle kerel: nə dolle keijerəl (Hoepertingen), grommelaar: groemeleer (Hoepertingen), groemeler (Hoepertingen, ... ), gruməli.jər (Hoepertingen), knorpot: knorpot (Hoepertingen), norker: eene norker (Hoepertingen) Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || knorrepot [ZND 01 (1922)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knuppel, knots bengel: bø͂ͅngəl (Hoepertingen), klooistok: klooistek (Hoepertingen), knuppel: kneppel (Hoepertingen), knuppel (Hoepertingen, ... ), knəpel (Hoepertingen), knəpəl (Hoepertingen), stok: stɛk (Hoepertingen) hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)] III-1-2
knutselen knutselen: knutselen (Hoepertingen) allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen] [N 112 (2006)] III-3-2
koe koe: kau̯ (Hoepertingen), kui̯ (Hoepertingen), kuǝi̯ (Hoepertingen), køi̯ (Hoepertingen), kø̄i̯ (Hoepertingen), kø̜i̯ (Hoepertingen), (Hoepertingen), (Hoepertingen), kǫu̯ (Hoepertingen), kɛu̯ (Hoepertingen) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die tweemaal heeft gekalfd koe van (het) tweede kalf: [koe] van ǝt twidǝ [kalf] (Hoepertingen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b] I-11
koe met gebogen, opgezette rug bult: bui̯lt (Hoepertingen) [N 3A, 145c] I-11
koe met hellend kruis hangkont: haŋkǫnt (Hoepertingen) [N 3A, 145a; monogr.] I-11
koe met slappe, doorgezakte rug slappe rug: slapǝ røk (Hoepertingen) [N 3A, 145b] I-11