28860 |
knoopsgatenzijde |
cordonnetzij:
cordonnetzij (P188p Hoepertingen)
|
Knoopsgatenzijde is veelal van betere kwaliteit dan naaizijde en men maakt deze ook nog wel van zuivere echte zijde (Papenhuyzen III, pag. 12). Men gebruikt knoopsgatenzijde voor het naaien van knoopsgaten. [N 59, 7b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
34337 |
knorren |
knorren:
knorǝ (P188p Hoepertingen),
kruchelen:
krøxǝlǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19350 |
knorrepot |
dolle keizerol (?):
dolle keizerəl (P188p Hoepertingen),
dolle kerel:
nə dolle keijerəl (P188p Hoepertingen),
grommelaar:
groemeleer (P188p Hoepertingen),
groemeler (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
gruməli.jər (P188p Hoepertingen),
knorpot:
knorpot (P188p Hoepertingen),
norker:
eene norker (P188p Hoepertingen)
|
Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || knorrepot [ZND 01 (1922)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
bengel:
bø͂ͅngəl (P188p Hoepertingen),
klooistok:
klooistek (P188p Hoepertingen),
knuppel:
kneppel (P188p Hoepertingen),
knuppel (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
knəpel (P188p Hoepertingen),
knəpəl (P188p Hoepertingen),
stok:
stɛk (P188p Hoepertingen)
|
hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
22381 |
knutselen |
knutselen:
knutselen (P188p Hoepertingen)
|
allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34058 |
koe |
koe:
kau̯ (P188p Hoepertingen),
kui̯ (P188p Hoepertingen),
kuǝi̯ (P188p Hoepertingen),
køi̯ (P188p Hoepertingen),
kø̄i̯ (P188p Hoepertingen),
kø̜i̯ (P188p Hoepertingen),
kā (P188p Hoepertingen),
kū (P188p Hoepertingen),
kǫu̯ (P188p Hoepertingen),
kɛu̯ (P188p Hoepertingen)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
koe van (het) tweede kalf:
[koe] van ǝt twidǝ [kalf] (P188p Hoepertingen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
bult:
bui̯lt (P188p Hoepertingen)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
haŋkǫnt (P188p Hoepertingen)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
slappe rug:
slapǝ røk (P188p Hoepertingen)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|