20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
kreeintebrood (P188p Hoepertingen),
krentenkoek:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
kreentekoek (P188p Hoepertingen),
krentenmik:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krijntemik (P188p Hoepertingen),
krɛjntəmik (P188p Hoepertingen),
rozijnenmik:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
rezeinemik (P188p Hoepertingen)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
kronkel:
kreunkel (P188p Hoepertingen)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
kreunen:
krøjnə (P188p Hoepertingen)
|
kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
keken:
kek (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen,
P188p Hoepertingen),
kreunen:
kruint (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
krøjnə (P188p Hoepertingen)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
lam:
loǝm (P188p Hoepertingen)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krebē̜ǝtǝr (P188p Hoepertingen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
krel (P188p Hoepertingen)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
rooshaantje:
ruǝshǫi̯nkǝ (P188p Hoepertingen),
rooshennetje:
ruǝshinǝkǝ (P188p Hoepertingen)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
kat en muis spelen:
kas enmuis (P188p Hoepertingen),
soldaatje spelen:
soldaətje speeəle (P188p Hoepertingen),
tuisje pakken:
tuuske pakken (P188p Hoepertingen)
|
Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
kręǝt (P188p Hoepertingen)
|
Het krijt waarmee het aantal te malen kiloɛs en de naam van de klant op het molenbord worden genoteerd. In Q 88 telde de molenaar volgens de boeren wel eens teveel. Men noemde dat dubbel schrijven (dø̜bǝl šri.vǝ)(Coenen, pag. 178).' [Coe 246; Grof 277]
II-3
|