33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
luǫx (P188p Hoepertingen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33699 |
laagte in het landschap |
del:
dɛl (P188p Hoepertingen),
laagte:
lɛgdǝ (P188p Hoepertingen),
lɛxtǝ (P188p Hoepertingen),
slonk:
slou̯ŋk (P188p Hoepertingen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
34581 |
ladderboom |
boom:
(mv)
bø̜i̯m (P188p Hoepertingen)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
19668 |
lade |
lade:
lōͅu̯ə (P188p Hoepertingen)
|
een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lǭǝ (P188p Hoepertingen)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vrā.x (P188p Hoepertingen)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
18147 |
lam |
lam:
la.am (P188p Hoepertingen),
laom (P188p Hoepertingen),
laum (P188p Hoepertingen),
laəm (P188p Hoepertingen),
loam (P188p Hoepertingen),
lom (P188p Hoepertingen),
lā.mp (P188p Hoepertingen),
liempje:
lemǝkǝ (P188p Hoepertingen),
schaapje:
sxøpkǝ (P188p Hoepertingen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || lam [ZND 01 (1922)] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (P188p Hoepertingen),
lammeren:
lamǝrǝ (P188p Hoepertingen),
lamǝrǝn (P188p Hoepertingen),
lemmen:
lɛmǝn (P188p Hoepertingen)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34586 |
lamoen |
lamoen:
lǝmun (P188p Hoepertingen)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
19584 |
lamp |
lamp:
la.amp (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
lamp (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen,
P188p Hoepertingen)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|