e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manen manen: mǭǝnǝ (Hoepertingen) Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9
manenstrang kam: kamp (Hoepertingen) Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25] I-9
manken spanken: spanke (Hoepertingen) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (hompe(le)n, manken, lammen, mank lopen). [N 107 (2001)] III-1-2
mankeren mankeren: maŋki.jrə (Hoepertingen) mankeren [ZND 01 (1922)] III-1-2
mannelijk kalf durenkalf: dȳrǝ[kalf] (Hoepertingen), duurtje: dyrkǝ (Hoepertingen) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kuiken haantje: hǫi̯nkǝ (Hoepertingen), hǫi̯ŋkǝ (Hoepertingen) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijk schaap bok: bok (Hoepertingen), ram: ramp (Hoepertingen), weer: wei̯ǝr (Hoepertingen), wēr (Hoepertingen) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif davon: devown (Hoepertingen), dəvōə.n (Hoepertingen), dəvu‧ən (Hoepertingen), duiver: mv.  duivən (Hoepertingen) Doffer. [Goossens 1b (1960)] || Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Mannetjesduif. [ZND 01 (1922)] III-3-2
mannelijke eend gaanling: joinliŋ (Hoepertingen), woedel: wju‧dəl (Hoepertingen), woerdel: wi̯udǝl (Hoepertingen) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend [ZND 01 (1922)] I-12, III-4-1
mannelijke gans haan: hǭǝ.n (Hoepertingen) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12