32666 |
ploegwieltje |
rad:
rǭǝ.t (P188p Hoepertingen)
|
Het wieltje dat (in plaats van een slof) deel uit maakt van de voorsteun van een voetploeg. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 32c + 33d; N 11A, 93c; A 26, 4b add.; L 4, 4b add.; monogr.]
I-1
|
29010 |
plooi |
plooi:
plōj (P188p Hoepertingen),
(mv)
plǫjǝ (P188p Hoepertingen)
|
Elk van de rimpels of golfachtige vormen die in een weefsel ontstaan, wanneer zij op korte afstanden in tegengestelde richting omgeslagen worden. Zie voor diverse soorten plooien afb. 45. [N 62, 12c; N 62, 12b; L 40, 50; Gi 1.IV, 35; MW; monogr.]
II-7
|
26241 |
plooien |
plooien leggen:
plǫjǝ løgǝ (P188p Hoepertingen)
|
[N 62, 12b; N 62, 12a; L A2, 379; MW; monogr.]
II-7
|
18424 |
plooirok |
plooienrok:
plujə rok (P188p Hoepertingen)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
17831 |
plukken |
plukken:
pløkə (P188p Hoepertingen)
|
plukken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33484 |
plukken, van fruit |
kleuteren:
na de pluk de nog retserende appelsmet een bonenstaak van de boom afstoten
kløͅjtərə (P188p Hoepertingen)
|
[ZND m]
I-7
|
18544 |
pofbroek |
polderbroek:
poͅldərbruk (P188p Hoepertingen)
|
plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18052 |
pokdalig |
pokkig:
pokkig (P188p Hoepertingen)
|
pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig, pokkelig). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
19418 |
poken |
keuteren:
keutteren (P188p Hoepertingen),
kêûtere (P188p Hoepertingen)
|
in de kachel poken [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
21569 |
politie |
police (fr.):
de pelis et hem aongehā (P188p Hoepertingen)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|