id | Trefwoord | Begrip: dialectopgave (plaats) | Toelichting |
---|---|---|---|
19303 | kleuteren | bezig zijn: Note v.d. invuller: handig, ijverig werker aan: kleutereer een hobby, vb. timmeren: (ww.) = kleuteren. kleuteren (Jeuk), nierbekkenontsteking: klø̄tǝrǝ (Ell), plukken, van fruit: na de pluk de nog retserende appelsmet een bonenstaak van de boom afstoten kløͅjtərə (Hoepertingen), prutsen: kleuteren (Montenaken), kluitərə (Sint-Truiden) I-11, I-7, III-1-4 |