id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18190 | pronkveer op een hoed | pluim: plom (Hoepertingen) | Pluim, pluimpje. [ZND 05 (1924)] III-1-3 |
22310 | proppenschieter | klotstoet: klotstoeət (Hoepertingen) | Een klakkebus (cilindervormig kinderspeeltuig van uitgehold vlierout, waarmede een prop wordt weggeschoten). [ZND 08 (1925)] III-3-2 |
20456 | prostituée | hoer: hoer (Hoepertingen) | prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 115 (2003)] III-2-2 |
19676 | provisiekast, etenskast | schap: sxōͅp (Hoepertingen), spinde: spɛjn (Hoepertingen) | een schaprade, schapraai (etenskast) [ZND 06 (1924)] || spinde [ZND 07 (1924)] III-2-1 |
18403 | pruik | pruik: prik (Hoepertingen) | Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)] III-1-3 |
20911 | pruim | oogstpruim: oͅsprōͅmə (Hoepertingen), pruim: praum (Hoepertingen) | [ZND 10 (1925)] [ZND 34 (1940)] I-7 |
18926 | prutsen | frutselen: frutselen (Hoepertingen), frətsələ (Hoepertingen), klommelen: kloemmələ (Hoepertingen) | Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
18930 | prutswerk | geknoei: wa e geknoj (Hoepertingen), wa en geknoei (Hoepertingen) | Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
20311 | puber | jongen: joenge (Hoepertingen), snotter: voor een heel jonge snotter (Hoepertingen) | iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] III-2-2 |
30687 | puimsteen | puimsteen: pø̜jmstęj.n (Hoepertingen) | Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9 |