32921 |
rij, wiers |
rij:
rē̜i̯ (P188p Hoepertingen)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
culotte (fr.):
kəloͅt (P188p Hoepertingen),
rijbroek tot aan de kuiten die onderaan toegeregen werd. Erop werden "strampe", lederen beenkappen, gedragen
kəloͅt (P188p Hoepertingen),
rijbroek:
reəbruk (P188p Hoepertingen)
|
culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
reijə (P188p Hoepertingen),
reͅjə (P188p Hoepertingen),
rije (P188p Hoepertingen),
ryien (P188p Hoepertingen)
|
rijden [ZND 25 (1937)], [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
28973 |
rijgen |
driegen:
drigǝ (P188p Hoepertingen),
trigǝn (P188p Hoepertingen),
trochelen:
troxǝlǝ (P188p Hoepertingen),
troggelen:
trogǝlǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28853 |
rijggaren |
drieggaren:
drīx˲gǫn (P188p Hoepertingen)
|
Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
28878 |
rijgnaald |
driegnaald:
drexnol (P188p Hoepertingen)
|
Naald met een lang wijd oog en geen scherpe punt om een band of een elastiek in een schuif te trekken. Zie afb. 9. [N 59, 12; N 62, 49b; monogr.]
II-7
|
21269 |
rijkdom |
fortuin:
furtyin (P188p Hoepertingen)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21597 |
rijke lieden |
rijke mensen:
reəke manne (P188p Hoepertingen),
rijke minsen
rijke minsche (P188p Hoepertingen),
rijken:
reeke (P188p Hoepertingen)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
boyə (P188p Hoepertingen),
garde (<fr.):
garde (P188p Hoepertingen)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
eene senderm (P188p Hoepertingen),
genderm (P188p Hoepertingen)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|