e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schabbernak [znd 42] schabbernak: Bet.: iemand bij zijn kraag vatten.  schabbernak (Hoepertingen) Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)] III-1-3
schaduw, lommer lommer: lŏĕmmər (Hoepertingen) schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schafttijd caf: kafə (Hoepertingen) schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: ska͂n (Hoepertingen), təzənschā‧n (Hoepertingen) Een schande. [ZND A1 (1940sq)] || t Is een schande. [ZND 06 (1924)] III-3-3
schapen hoeden hoeden: hyǝ (Hoepertingen) Bedoeld wordt het laten grazen van de schapen, terwijl men ze bijeenhoudt. [N 77, 49; N 78, P 188 add.; monogr.] I-12
schapen naar de graasplaats leiden drijven: dręi̯vǝ (Hoepertingen) [N 77, 51] I-12
schapestal, schaapskooi schaapsstal: sxops[stal] (Hoepertingen) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝ (Hoepertingen), scharren: skęǝrǝ (Hoepertingen) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schede van de koe lijf: lɛ̄ǝf (Hoepertingen) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel scheel (bn.): sxijəl (Hoepertingen) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] III-1-1