18181 |
schabbernak [znd 42] |
schabbernak:
Bet.: iemand bij zijn kraag vatten.
schabbernak (P188p Hoepertingen)
|
Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
lŏĕmmər (P188p Hoepertingen)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
caf:
kafə (P188p Hoepertingen)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
ska͂n (P188p Hoepertingen),
təzənschā‧n (P188p Hoepertingen)
|
Een schande. [ZND A1 (1940sq)] || t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34431 |
schapen hoeden |
hoeden:
hyǝ (P188p Hoepertingen)
|
Bedoeld wordt het laten grazen van de schapen, terwijl men ze bijeenhoudt. [N 77, 49; N 78, P 188 add.; monogr.]
I-12
|
34432 |
schapen naar de graasplaats leiden |
drijven:
dręi̯vǝ (P188p Hoepertingen)
|
[N 77, 51]
I-12
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
sxops[stal] (P188p Hoepertingen)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (P188p Hoepertingen),
scharren:
skęǝrǝ (P188p Hoepertingen)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lɛ̄ǝf (P188p Hoepertingen)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
sxijəl (P188p Hoepertingen)
|
Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|