e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheel zien scheel kijken: kik scheel (Hoepertingen) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)] III-1-1
scheen scheen: scheen (Hoepertingen), sxējn (Hoepertingen) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] || de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] III-1-1
scheerapparaat scheermachine: eletrik scheermesjin (Hoepertingen) Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)] III-1-3
scheermes schaars: sxōs (Hoepertingen), scheermesje: scheermeske (Hoepertingen) Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] || Scheermes [ZND 06 (1924)] III-1-3
schei scheien: sxęi̯ǝ (Hoepertingen) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
scheiplank schuif: sxø̜jf (Hoepertingen) Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187] II-3
schemeren het schemert me voor de ogen: ⁄t skimərt vər mən ougə (Hoepertingen) schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen schemeren: schimmeren (Hoepertingen) Schemeren voor de ogen, sterretjes zien (het schemert mij/ voor mijn ogen, ik zie sterren, flimmeren, flikkeren). [N 109 (2001)] III-1-1
schemering, valavond bij het vallen van de avond: be ⁄t valə va dən oͅəvət (Hoepertingen), duister: duister (Hoepertingen), tussen licht en donker: tosə lix en dunkəl (Hoepertingen) Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schenkel schenkel: skēͅ.ŋkəl (Hoepertingen) schenkel [Goossens 1b (1960)] III-2-3