e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoft schoft: skő̜u̯.ft (Hoepertingen) Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2] I-9
schoftriem schoftriem: skǫfrim (Hoepertingen) Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53] I-10
schoftzadel karzadel: kē̜ǝrzǫǝl (Hoepertingen), zadel: zǭǝl (Hoepertingen) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schokschouderen de schouders optrekken: hé trok zen schoren op (Hoepertingen) Schouders ophalen (schokschouweren). [N 109 (2001)] III-1-2
schommel schok: də schok (Hoepertingen), ən schòk (Hoepertingen), /  schok (Hoepertingen) / [SND (2006)] || Schommel. [ZND 14 (1926)] III-3-2
schommelen schokken: schokke (Hoepertingen) b) zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen] [N 112 (2006)] III-3-2
school school: de keinger sen no schoowel (Hoepertingen), de kijnger zijn ne de schoel (Hoepertingen), sku.ul (Hoepertingen) de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)] || school [RND] III-3-1
schoolkinderen schoolkinderen: sku.ulkɛŋər (Hoepertingen) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoondochter schoondochter: schōēndòchtər (Hoepertingen) schoondochter [ZND 06 (1924)] III-2-2
schoonmoeder schoonmoeder: schōēnmóójər (Hoepertingen) schoonmoeder [ZND 06 (1924)] III-2-2