18844 |
schuchter |
bang:
ook materiaal znd 21, 36
bang (P188p Hoepertingen),
bleu:
ook materiaal znd 21, 36
bløj (P188p Hoepertingen)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
uiteenschudden:
ǫtęi̯ǝ.nsxø̜dǝ (P188p Hoepertingen)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19565 |
schuier |
klederborstel:
klei̯rboͅsəl (P188p Hoepertingen)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19501 |
schuifgrendel |
grendel:
gręnǝl (P188p Hoepertingen)
|
Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.]
II-9
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
schuifje:
scheufke (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19555 |
schuimspaan |
schuimleper:
schuimləpər (P188p Hoepertingen),
skoͅəmløpər (P188p Hoepertingen),
thans
skoͅəmløpər (P188p Hoepertingen),
schuimspaan:
schuimspoân (P188p Hoepertingen),
vroeger
skoͅəmspuən (P188p Hoepertingen)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schuimspaan [ZND 42 (1943)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21370 |
schuld |
schuld:
en skoilt (P188p Hoepertingen)
|
een schuld [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
schurft:
schərf (P188p Hoepertingen)
|
schurft: hoe heet de besmettelijke huidziekte, die een ondragelijke jeuk veroorzaakt tussen de vingers, aan de polsen (fr. gale) ? [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
22427 |
schutsboom |
schietboom:
schietboom (P188p Hoepertingen)
|
de lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22824 |
schutter |
schutter:
skötər (P188p Hoepertingen)
|
schutter [RND]
III-3-2
|