25952 |
slagmulder |
slagmoller/-molder:
slaxmǫldǝr (P188p Hoepertingen)
|
Eigenaar, molenaar van een oliemolen. [Vds 265; Jan 289; Grof 272]
II-3
|
24375 |
slak |
slak:
slek (P188p Hoepertingen),
sleͅk (P188p Hoepertingen)
|
slak, alg. [ZND 06 (1924)], [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
karakol:
karakoͅl (P188p Hoepertingen)
|
slakkenhuis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17553 |
slank |
mager:
moager (P188p Hoepertingen)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pīǝ.t (P188p Hoepertingen)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
17542 |
slecht groeien |
slecht wassen:
slech wassen (P188p Hoepertingen)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (slecht groeien/wassen, achterblijven, dao zit de krot in, kooieren). [N 107 (2001)]
III-1-1
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
deugniet:
deugniet (P188p Hoepertingen),
eenen duigniet (P188p Hoepertingen)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
22337 |
slechte speler |
slechte speler:
slechte speler (P188p Hoepertingen)
|
een slechte speler [kruk] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22344 |
slee |
ijsstoel:
enne eistoel (P188p Hoepertingen)
|
Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
sleeprus:
slęi̯ǝ.p[rus] (P188p Hoepertingen)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|