e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spitsroeden lopen spitsroede(n) lopen: spitsroei loape (Hoepertingen) tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar] [N 112 (2006)] III-3-2
spitten graven: grǭvǝ (Hoepertingen) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
sporen van de haan sporen: spȳrǝ (Hoepertingen) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sporten sproten: spruǝ.tǝ (Hoepertingen) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
spreeuw spreeuw: sprjeif (Hoepertingen) spreeuw [ZND 07 (1924)] III-4-1
spreken, praten kallen: kallen (Hoepertingen), klappen: ijə kan vloms klappe (Hoepertingen), klappen (Hoepertingen), ni haut klappen (Hoepertingen), ni hoad klappen (Hoepertingen), ni hoat klappe (Hoepertingen), spreken: ni haed spreken (Hoepertingen), ni hoat spreəke (Hoepertingen) Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] III-3-1
sprenkelen met de wijwaterkwast wijden: weie (Hoepertingen) Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)] III-3-3
spreuk spreuk: spryək (Hoepertingen) een spreuk [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
springen springen: spreiige (Hoepertingen), sprengen (Hoepertingen, ... ) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springlap weerlap: wei̯ǝrlap (Hoepertingen) Lap of stuk zakkenstof onder de buik van een mannelijk schaap gebonden. Hierdoor verhindert men dat de bok kan dekken. [N 19, P 188 add.; monogr.] I-12