22492 |
spitsroeden lopen |
spitsroede(n) lopen:
spitsroei loape (P188p Hoepertingen)
|
tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grǭvǝ (P188p Hoepertingen)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
34483 |
sporen van de haan |
sporen:
spȳrǝ (P188p Hoepertingen)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
34582 |
sporten |
sproten:
spruǝ.tǝ (P188p Hoepertingen)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sprjeif (P188p Hoepertingen)
|
spreeuw [ZND 07 (1924)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kallen (P188p Hoepertingen),
klappen:
ijə kan vloms klappe (P188p Hoepertingen),
klappen (P188p Hoepertingen),
ni haut klappen (P188p Hoepertingen),
ni hoad klappen (P188p Hoepertingen),
ni hoat klappe (P188p Hoepertingen),
spreken:
ni haed spreken (P188p Hoepertingen),
ni hoat spreəke (P188p Hoepertingen)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
23602 |
sprenkelen met de wijwaterkwast |
wijden:
weie (P188p Hoepertingen)
|
Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21534 |
spreuk |
spreuk:
spryək (P188p Hoepertingen)
|
een spreuk [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
spreiige (P188p Hoepertingen),
sprengen (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34409 |
springlap |
weerlap:
wei̯ǝrlap (P188p Hoepertingen)
|
Lap of stuk zakkenstof onder de buik van een mannelijk schaap gebonden. Hierdoor verhindert men dat de bok kan dekken. [N 19, P 188 add.; monogr.]
I-12
|