33793 |
teelballen, testes |
bollen:
bøl (P188p Hoepertingen)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33791 |
teellid |
schacht:
sxā.x (P188p Hoepertingen)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
33794 |
teelzak |
bors:
bǭ.s (P188p Hoepertingen)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tejən (P188p Hoepertingen)
|
een teen [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
33850 |
tegelijkertijd galopperen en draven |
hondsdraf:
hǫnsdraf (P188p Hoepertingen
[(onregelmatige stap)]
)
|
Gelijktijdig galopperen en draven, bijv. met de voorpoten galopperen en met de achterbenen draven, ofwel afwisselend draven en galopperen. De correspondenten kennen hiervoor weinig specifieke woorden: enkel fetteren en springen. Er komen wel een aantal klanknabootsende woorden voor in de betekenis "snel, wild lopen". [N 8, 20, 81c en 81e]
I-9
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
sjotten:
sjotte (P188p Hoepertingen),
sjotten (P188p Hoepertingen),
stampen:
stampe (P188p Hoepertingen),
stampen (P188p Hoepertingen)
|
Hoe heet iets met een voetbeweging verwijderen in het voetbalspel om de bal in een richting te jagen: de bal ... [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
32965 |
telen, verbouwen |
kweken:
kwīkǝ (P188p Hoepertingen),
zetten:
zetǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
23638 |
ten offer gaan |
ten offer gaan:
ten offer goan (P188p Hoepertingen)
|
De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17632 |
tepel |
dem:
døm (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
tet:
tɛt (P188p Hoepertingen)
|
[L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40]
I-12, I-9
|
34452 |
tepel van een geit |
dem:
døm (P188p Hoepertingen)
|
[L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.]
I-12
|