32982 |
boekweit |
boekweit:
bukǝt (P188p Hoepertingen)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitse koek:
boekesekoek (P188p Hoepertingen),
geen verschil in betekenis met eierkoek
boekesekoek (P188p Hoepertingen)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
21301 |
boer |
boer:
bu(w)ər (P188p Hoepertingen),
būr (P188p Hoepertingen),
būǝr (P188p Hoepertingen),
də bu:r (P188p Hoepertingen)
|
boer [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1926)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
klòwvərə buwər (P188p Hoepertingen),
als alternatief voor gek
boer (P188p Hoepertingen),
met alternatief gek en zot
boer (P188p Hoepertingen),
gek:
als alternatief voor boer
gek (P188p Hoepertingen),
met als alternatieven boer en zot
gek (P188p Hoepertingen),
zot:
als alternatief voor boer
zot (P188p Hoepertingen),
als alternatief voor gek
zot (P188p Hoepertingen)
|
Boer: klaveren boer. [ZND 01 (1922)] || Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
burdǝręi̯ (P188p Hoepertingen),
labeur:
labø̄r (P188p Hoepertingen),
winning:
weneŋ (P188p Hoepertingen)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalver:
zwellever (P188p Hoepertingen),
zwɛləvərs (P188p Hoepertingen)
|
zwaluw [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
burīn (P188p Hoepertingen)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]
I-6
|
18064 |
bof |
oorlap:
oarlap (P188p Hoepertingen)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34655 |
bok van het rijtuig |
bok:
bok (P188p Hoepertingen)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
sloester:
sloeəster (P188p Hoepertingen)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|