e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijver wijer: węjǝr (Hoepertingen) Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8
vinden vinden: veiŋə (Hoepertingen) vinden [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
vinger vinger: viiŋər (Hoepertingen), ənə vīŋər (Hoepertingen) een vinger [znd A1 (1940sq)] || vinger [RND] III-1-1
vingerhoed vingerhoed: veŋǝrhūwt (Hoepertingen) Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.] II-7
viool viool: viool (Hoepertingen) het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp] [N 112 (2006)] III-3-2
viooltje flet: flet (Hoepertingen) Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)] I-7
visaas worm: wørəm (Hoepertingen) wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)] III-4-2
vishengel vislijn: veeslijn (Hoepertingen) het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede] [N 112 (2006)] III-3-2
visvangst vangst: vangst (Hoepertingen) alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel] [N 112 (2006)] III-3-2
vlaams vlaams: ijə kan vloms klappe (Hoepertingen), vloms (Hoepertingen) Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)] III-3-1