32810 |
cultivator, extirpator |
rus:
rys (P188p Hoepertingen)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
daps:
daps (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
ook ZND 1u, 30
daps (P188p Hoepertingen),
paardshorzel:
ook ZND 1u, 30
pjadswoͅsəl (P188p Hoepertingen)
|
daas, paardenvlieg [ZND 01 (1922)] || horzel [ZND 27 (1938)] || insect I [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
23533 |
dagmissaal |
missaal:
missaal (P188p Hoepertingen)
|
Een kerkboek met misgebeden voor alle dagen van het kerkelijk jaar [dagmissaal?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33095 |
dak van de mijt |
kop:
kop (P188p Hoepertingen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Kap kan zowel op het gehele dak of, elders, alleen op de spits van het dak wijzen. In Q 158a wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het dak kan uitlopen in een ronde spits ("appel") of in een spitse ("peer"), zie ook het lemma ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. De opgaven die betrekking hebben op het materiaal waarmee gedekt wordt staan in het lemma ''strowalm'' (6.1.25). [N 15, 45b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
30522 |
daklei |
schalie:
sxø̜jlǝ (P188p Hoepertingen
[(meervoud: sxø̜jlǝnǝ)]
)
|
Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
del (P188p Hoepertingen),
ps. of toch omspellen volgens IPA: [d@l]?
dɛl (P188p Hoepertingen),
laagte:
lechte (P188p Hoepertingen),
legde (P188p Hoepertingen),
ps. omgespeld volgens IPA.
lɛgdə (P188p Hoepertingen),
slond:
slounk (P188p Hoepertingen)
|
laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
blu:s (P188p Hoepertingen)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21128 |
damesfiets |
vrouwluivelo:
vrolivilo (P188p Hoepertingen)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
18207 |
dameskous? |
vrouwluihoos:
vroliehoasse (P188p Hoepertingen)
|
Vrouwenkousen [kousen, hosen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
ma͂ntəl - kaba͂ (P188p Hoepertingen)
|
mantel (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|