18577 |
damesonderbroek |
vrouwluionderbroek:
vrolieonderbroek (P188p Hoepertingen)
|
Vrouwenonderbroek [ook: slipje?] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17805 |
dansen |
dansen:
dāstə (P188p Hoepertingen)
|
dansen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
17702 |
darm |
darm:
deͅrm (P188p Hoepertingen)
|
een darm [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
18592 |
dasspeld |
plastronspeld (<fr.):
pləstronspel (P188p Hoepertingen)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25117 |
dauw |
dauw:
douə (P188p Hoepertingen)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
26472 |
daveren |
schrompen:
sxrumpǝ (P188p Hoepertingen)
|
Een dof klinkend, knarsend geluid maken, gezegd van een molen waarvan de steenbus speling vertoont. [Coe 115; Grof 136]
II-3
|
32570 |
de akker bewerken |
labeuren:
labȳǝrǝ (P188p Hoepertingen)
|
Al het werk op de akker samen (bemesten, ploegen, eggen, rollen enz.) kan als één geheel gezien worden. Het werk op de akker staat dan in tegenstelling tot het werk op de boerderij. Het woord labeuren blijkt de volgende betekenisnuances te hebben: a. al het werk op de akker tot deze gereed is om bezaaid of beplant te worden, b. al het werk op de akker, het zaaien of planten inbegrepen, c. al het werk op de akker in het algemeen, soms met inbegrip van het oogsten. Vaak heeft het de bijbetekenis van zwaar werk verrichten. Opgaven van labeuren de zin van "het boerenbedrijf uitoefenen" of met "zwaar werk doen" als hoofdbetekenis zijn hier niet opgenomen. [N 5A, 95a add.; N 11A, 132 add.; N 11A, 143; JG 1a + 1b; L 37, 11c; monogr.]
I-1
|
26388 |
de beek vegen |
vegen:
vęǝgǝ (P188p Hoepertingen)
|
De bedding en de oevers van de beek van aangespoelde modder, waterplanten etc. ontdoen. Vroeger werden deze werkzaamheden van overheidswege gecontroleerd. Het vegen gebeurde met verschillende werktuigen, bijvoorbeeld een schoep (P 120, P 176, P 177a, P 184, P 187, P 188, P 195, Q 78, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 162, Q 164, Q 180, Q 240, Q 241), een schup (P 176, Q 164), een mesthaak (Q 78, Q 188), een haak (Q 88), een zeis (P 187, Q 181), een halve maan (Q 159), een slootmes (P 187, Q 160a) en een sloothaak (Q 160a). In Q 162 werd de beek de laatste jaren schoongemaakt door speciale diensten. Volgens de zegsman gebruikte men daarvoor een grue, een baggertoestel. Het woordtype maaien (P 119) gaat terug op het feit dat het wegmaaien van de waterplanten één van de werkzaamheden van het vegen van de beek was. [Jan 94; Coe 75; Grof 45]
II-3
|
17855 |
de berg afrollen |
aftrullen:
de berg auftrulle (P188p Hoepertingen)
|
de berg afrollen [ZND 41 (1943)]
III-1-2
|
33845 |
de eerste uitwerpselen van het veulen |
pek:
pɛk (P188p Hoepertingen)
|
Zij vormen een zwarte, kleverige stof. [N 8, 58]
I-9
|