19509 |
aardewerk |
porselein:
voor alles
porselein (P188p Hoepertingen)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17653 |
aars |
kont:
kǭ.nt (P188p Hoepertingen)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
hatte oeəs (P188p Hoepertingen),
kūkən uəs (P188p Hoepertingen),
schøpən u‧wəs (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
uuəs (P188p Hoepertingen),
oewes?
ūwəs (P188p Hoepertingen),
ūəs (P188p Hoepertingen)
|
Aas (kaartspel). [ZND 01 (1922)] || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
23415 |
absis |
koor:
koor (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19009 |
abuis |
abuis:
ook materiaal znd 19a,6
abys (P188p Hoepertingen),
mis:
da is mis (P188p Hoepertingen),
dje ə zijt mieəs (P188p Hoepertingen),
ook materiaal znd 19a,6
dje ə zijt mieəs (P188p Hoepertingen)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
34323 |
achterblijver |
achterblijver:
ātǝrblęi̯vǝr (P188p Hoepertingen)
|
Big die achterblijft in groei. [N 76, 49]
I-12
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
āxtərdɛŋə (P188p Hoepertingen)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
ā.xtǝrhǭm (P188p Hoepertingen)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
bol:
bol (P188p Hoepertingen)
|
Achterhoofd (achterkop, bol(les)). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
33802 |
achterknie |
hak:
hak (P188p Hoepertingen),
vars:
vā.s (P188p Hoepertingen)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|