18266 |
dikke, warme mantel |
mantel:
mantəl (P188p Hoepertingen),
paletot (fr.):
palto (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] || een dikke mantel [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
22481 |
dinsdag voor aswoensdag |
vette dinsdag:
vetten deisdag (P188p Hoepertingen)
|
de naam voor de dinsdag vóór aswoensdag [carnavalsdinsdag] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22665 |
dirigent |
dirigent:
dirigent (P188p Hoepertingen)
|
de leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
23565 |
dirigent van het zangkoor |
dirigent (<du.):
dirigent (P188p Hoepertingen)
|
De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31706 |
dissel |
dijsem:
dęi̯sǝm (P188p Hoepertingen),
disselboom:
disǝlbom (P188p Hoepertingen),
disǝlbǫu̯m (P188p Hoepertingen),
korte disselboom:
korte disselboom (P188p Hoepertingen)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
32860 |
distel |
dissel:
disǝl (P188p Hoepertingen),
dissels:
disǝls (P188p Hoepertingen)
|
De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b]
I-3
|
22473 |
dobbelen |
rammelen:
rammelen (P188p Hoepertingen)
|
het kansspel waarbij m et dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22382 |
dobbelsteen |
teerling:
tiejerlienk (P188p Hoepertingen)
|
Dobbelsteen. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
22415 |
dobber |
stop:
stop (P188p Hoepertingen)
|
de kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dòchtər (P188p Hoepertingen)
|
dochter; en ze zei dat ze het ook aan haar dochter zou zeggen [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|