e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3596
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fijt fijt: fijət (Hoepertingen), fyət (Hoepertingen) ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)] III-1-2
filter in de melkzeef zaandoek: zunduk (Hoepertingen) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
flambouw flambouw (<fr.): een flambeeuw (Hoepertingen), flambeeuw (Hoepertingen) Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] III-3-3
flank flanken: flāŋkǝ (Hoepertingen) Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9
flauw weps: wepss (Hoepertingen), wɛps (Hoepertingen, ... ) flauw, smakeloos [RND] || meeps (flauw van smaak) [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)] III-2-3
flauwvallen van zijn sus vallen: van oere sus valle (Hoepertingen) Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] III-1-2
flikflooien flikflooien: ook materiaal znd 23, 55  flikfloje (Hoepertingen) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
fluim fluim: flo:m (Hoepertingen), fløim (Hoepertingen) fluim [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
fluimen uitspuwen grochelen: grochelen (Hoepertingen) Fluimen uitspuwen (tuffen, kwalsteren, klarken, kaatsjen). [N 109 (2001)] III-1-2
fluisteren fezelen: niezele (Hoepertingen), Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.  fi[ə}selən (Hoepertingen), fluisteren: fluisteren (Hoepertingen), grommelen: grumələ (Hoepertingen), lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  li.spələ (Hoepertingen), stil klappen: stil klappe (Hoepertingen), stilletjes zeggen: stillekes zegge (Hoepertingen) fluisteren [ZND 30 (1939)] || lispelen [ZND 01 (1922)] III-3-1