e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3596

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
akkerdistel, distel dissel: disəl (Hoepertingen) distel [ZND 01 (1922)] III-4-3
akkergrens, grensvoor reen: rē̜i̯n (Hoepertingen), ręi̯n (Hoepertingen) De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.] I-8
akkersleep, weidesleep doornen: džo ̝ǫ.n (Hoepertingen), sleep: slęi̯.p (Hoepertingen) Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.] I-2
akte akte: akte (Hoepertingen) Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)] III-3-3
allerheiligen allerheiligen: allerhelige (Hoepertingen), alərhe‧ligə (Hoepertingen) Allerheiligen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)] III-3-3
allerzielen allerzielen: allerziele (Hoepertingen), alərzi:lə (Hoepertingen) Allerzielen. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)] III-3-3
alles kwijt boet: boet zɛjən (Hoepertingen), plat: plat (Hoepertingen, ... ), plat zɛjən (Hoepertingen) Alles kwijt bij het knikkeren. [ZND 01 (1922)] || Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)] III-3-2
altaar altaar (<lat.): altaar (Hoepertingen, ... ) Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] III-3-3
altaarbel bel: bel (Hoepertingen) De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)] III-3-3
andere voorwerpen in bikkelspel {z. toel.}: loden bikkels  z. toel. (Hoepertingen) Wordt (werd) een dergelijk spel wel gespeeld, maar met andere voorwerpen? [N R (1968)] III-3-2