e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flikflooien filou-en (< fr.): ook materiaal znd 23, 55  filoeën (Hoeselt), fletsen: ook materiaal znd 23, 55  fletsen (Hoeselt), mouwstrijken: ook materiaal znd 23, 55  mauwstrijken (Hoeselt), mouwvegen: ook materiaal znd 23, 55  mauwvège (Hoeselt) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
flink; flinke persoon couragieuze, een -: koerezjöze (Hoeselt) geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)] III-1-4
fluim fluim: flaum (Hoeselt), fluim (Hoeselt, ... ) fluim [ZND 23 (1937)] III-1-2
fluimen uitspuwen fluimen spijen: fluime spijen (Hoeselt) Fluimen uitspuwen (tuffen, kwalsteren, klarken, kaatsjen). [N 109 (2001)] III-1-2
fluwelen broek velours (fr.) broek: een floere broek (Hoeselt, ... ), ein floere broek (Hoeselt) een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3
fokmerrie kweekmeer: kwēkmęr (Hoeselt), veulensmeer: vi̯ø.lǝsmē̜r (Hoeselt) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9
fokzeug beggelzoog: bɛgǝlzō.x (Hoeselt), kweekzoog: kwēksōx (Hoeselt) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12
fonkelen, flonkeren fonkelen: fonkĕle (Hoeselt) levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
forsgebouwde koe zware koe: zwǭr ku (Hoeselt) [N 3A, 141a] I-11
fout in voetbal fool (<eng.): fool (Hoeselt) Fout tegen tegenspeler. III-3-2