e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geloof geloof: gëloof (Hoeselt), hā je ze geloof verloeöre (Hoeselt), hē jē ze geloof verloeören (Hoeselt), zij je eur geloof verluore (Hoeselt) Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)] III-3-3
geloven geloven: gleuvë (Hoeselt) Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] III-3-3
geluid van naderend onweer grommelen: groemmele (Hoeselt), groemmĕle (Hoeselt) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
geluidloos een wind laten een scheet laten: n sjiet lùttë (Hoeselt), een veest laten: n vies lùttë (Hoeselt) geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)] III-1-1
gelukken lukken: leukke (Hoeselt) een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)] III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben chance-pin (< fr.): sjōās pin (Hoeselt) iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)] III-1-4
gemak gemak: ook ZND 23, 076  gemaok (Hoeselt), gemok (Hoeselt) gemak [ZND 01 (1922)] III-1-4
gemakkelijk gemakkelijk: gemêklek (Hoeselt), ook materiaal znd 23, 77  gemekkleiek (Hoeselt), gəmèlyk (Hoeselt) geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [ZND 01 (1922)] III-1-4
gemeen gemeen: ook materiaal znd 23, 79  gemeen (Hoeselt) gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)] III-1-4
gemeente gemeente: gemeente (Hoeselt), gemente (Hoeselt) gemeente [ZND 24 (1937)] III-3-1