20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwd wijf:
gətróót wééjf (Q077p Hoeselt),
getrouwde vrouw:
gətróódə vróó (Q077p Hoeselt)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
getuige:
getuige (Q077p Hoeselt),
gëtuigë (Q077p Hoeselt)
|
de getuige bij het huwelijk [tsuuch] [N 96D (1989)] || iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-2-2, III-3-1
|
20388 |
getuige zijn |
getuige zijn:
getuige zien (Q077p Hoeselt),
getuigen:
getuige (Q077p Hoeselt),
gëtuigë (Q077p Hoeselt)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
tuigen:
tuige (Q077p Hoeselt),
voor het gerecht gaan:
vör ⁄t gerēch gaôn sprèèken (Q077p Hoeselt)
|
getuigen [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21725 |
getuigenis |
verklaring:
verklworing (Q077p Hoeselt)
|
de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33388 |
getuigrek |
haambalk:
hǭmbalǝk (Q077p Hoeselt),
schap van het paardsgetuig:
šǭp ˲van ǝt pi̯ɛts˲getø̜̄u̯x (Q077p Hoeselt)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
21322 |
gevangenis |
prison (<fr.):
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
perrezhon (Q077p Hoeselt),
persong (Q077p Hoeselt),
perzong (Q077p Hoeselt)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)] || gevangenis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
geve (Q077p Hoeselt),
gève (Q077p Hoeselt),
gèven (Q077p Hoeselt)
|
geven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gevuleg (Q077p Hoeselt),
gevûlich (Q077p Hoeselt),
nog altijd voelen:
ich vuul het nog aotijd (Q077p Hoeselt)
|
Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)] || mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
doof:
doof (Q077p Hoeselt),
douf (Q077p Hoeselt),
geen gevoel:
gee gevuul heubbe (Q077p Hoeselt)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)] || in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|