17588 |
gezicht |
gezicht:
bleek gezig (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
gezich (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
ziekelijk gezich (Q077p Hoeselt)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || viel hij maar eens op zijn gezicht [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
gezicht wie een helver katten:
e gezich wij nen helver katte (Q077p Hoeselt),
zuur gezicht:
zoer gezich (Q077p Hoeselt)
|
Spotbenamingen voor het gezicht [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
familie:
fëmielë (Q077p Hoeselt),
huishouden:
haws hâge (Q077p Hoeselt),
hawshâge (Q077p Hoeselt)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
gezond zijn:
gezond (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
gezönd (Q077p Hoeselt)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)] || Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, uver, gaaf, krek). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
23278 |
gezongen mis |
gezongen mis:
gezonge mès (Q077p Hoeselt),
gəzongə mès (Q077p Hoeselt),
latijnse mis:
latijnse mès (Q077p Hoeselt),
latijnsə mès (Q077p Hoeselt)
|
Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)] || Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20618 |
gezouten haring |
pekelharing:
piekëlhêrëng (Q077p Hoeselt)
|
pekelharing
III-2-3
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gezwad:
gǝzwǭt (Q077p Hoeselt
[(betekent ook 'zwad')]
)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
18038 |
gezwel |
knobbel:
knôebbël (Q077p Hoeselt),
knop:
knoep (Q077p Hoeselt),
knôep (Q077p Hoeselt)
|
Een afhangend gezwel (kwabbel, knoebel, knoep, lel) [N 107 (2001)] || Gezwel (knobbel, knop, zweer). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
32611 |
gier oproeren |
roeren:
rȳrǝ (Q077p Hoeselt)
|
Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.]
I-1
|
32607 |
gier pompen |
[gier] pompen:
po.mpǝ (Q077p Hoeselt)
|
Gier met een pomp uit de gierkelder opzuigen en in de gereedstaande gierton doen vloeien. De gegevens voor Nederlands Limburg (voornamelijk verkregen d.m.v. n 11A) beperken zich tot een achttiental plaatsen. Voor de overige is echter ook het type pompen te verwachten. De plaatselijke uitspraak daarvan kan worden afgeleid uit de gegevens van het vorige lemma. De plaatselijke term voor gier, het object van deze handeling, vindt men in het lemma gier c.a. [JG 1a + 1b; N 11A, 50b; A 9, 26 add.; monogr.]
I-1
|