e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graat graat: grwot (Hoeselt), graten"niet fon gedocumenteerd  graten (Hoeselt), vlim: vlemmen (Hoeselt) graten ve vis [ZND 24 (1937)] || Hoe noemt u een been of beentje van een vis (graat, vlim, vin) [N 83 (1981)] III-4-2
graf graf: een graof, twee groaver (Hoeselt), groaf (Hoeselt), grōāf (Hoeselt), hè graāf, twee graōven (Hoeselt), znd 1 a-m; znd 24, 25;  graof (Hoeselt) Een graf [graf, graaf, jraaf?}. [N 96A (1989)] || Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)] III-2-2, III-3-3
grafkruis grafkruis: grōāf kruis (Hoeselt), grôofkruis (Hoeselt) Een houten of stenen kruis op een graf [grafkruus, graaf-/jraafkruuts?]. [N 96A (1989)] III-3-3
grafzerk grafsteen: grôofsteen (Hoeselt), steen: enne steen (Hoeselt) Een grafsteen, grafzerk, grafmonument [graf-/graafsteen,-stieën,-sjtein, jraafsjtee, jraafdenkmaal?]. [N 96A (1989)] III-3-3
grap kloterij: kloeterij (Hoeselt) iets mals, iets zots, wat een persoon doet of zegt [grap, scherts, kortswijl, ui, kleutje, truut, spel, krak, zwans] [N 85 (1981)] III-3-1
grapjas kluchtige, een -: kleuchtegge (Hoeselt) iemand die altijd grapjes maakt [schacht, grapjas] [N 85 (1981)] III-1-4
grappig kluchtig: ook materiaal znd 24, 26  kleugteg (Hoeselt), plezierig: plezierich (Hoeselt), ook materiaal znd 24, 26  plezierig (Hoeselt) grappig [ZND 01 (1922)] || vol grappen, vermakelijk, gezegd van een persoon [plezierig, plezant, grappig] [N 85 (1981)] III-1-4
gras gras: grǭ.s (Hoeselt), grǭ.ǝs (Hoeselt) De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.] I-3
gras of grasland om te hooien hooigras: hǫi̯[gras] (Hoeselt) Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.] I-3
grasland groes: grōǝs (Hoeselt), grūs (Hoeselt) Grasland in het algemeen en ook wel de graslaag of grasmat in het bijzonder. In N 14, 54 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄grond die met gras is begroeid in het algemeen, ook grasland dat niet als weide is aangelegd of als zodanig wordt gebruiktø̄. Volgens een aantal informanten kan groes echter ook ø̄beemdø̄ of ø̄weiø̄ betekenen. [N 14, 54; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; L 19b, 2aI; L 4, 40; A 10, 4; monogr.] I-8