24318 |
graat |
graat:
grwot (Q077p Hoeselt),
graten"niet fon gedocumenteerd
graten (Q077p Hoeselt),
vlim:
vlemmen (Q077p Hoeselt)
|
graten ve vis [ZND 24 (1937)] || Hoe noemt u een been of beentje van een vis (graat, vlim, vin) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20137 |
graf |
graf:
een graof, twee groaver (Q077p Hoeselt),
groaf (Q077p Hoeselt),
grōāf (Q077p Hoeselt),
hè graāf, twee graōven (Q077p Hoeselt),
znd 1 a-m; znd 24, 25;
graof (Q077p Hoeselt)
|
Een graf [graf, graaf, jraaf?}. [N 96A (1989)] || Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)]
III-2-2, III-3-3
|
23481 |
grafkruis |
grafkruis:
grōāf kruis (Q077p Hoeselt),
grôofkruis (Q077p Hoeselt)
|
Een houten of stenen kruis op een graf [grafkruus, graaf-/jraafkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23483 |
grafzerk |
grafsteen:
grôofsteen (Q077p Hoeselt),
steen:
enne steen (Q077p Hoeselt)
|
Een grafsteen, grafzerk, grafmonument [graf-/graafsteen,-stieën,-sjtein, jraafsjtee, jraafdenkmaal?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21460 |
grap |
kloterij:
kloeterij (Q077p Hoeselt)
|
iets mals, iets zots, wat een persoon doet of zegt [grap, scherts, kortswijl, ui, kleutje, truut, spel, krak, zwans] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19331 |
grapjas |
kluchtige, een -:
kleuchtegge (Q077p Hoeselt)
|
iemand die altijd grapjes maakt [schacht, grapjas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19208 |
grappig |
kluchtig:
ook materiaal znd 24, 26
kleugteg (Q077p Hoeselt),
plezierig:
plezierich (Q077p Hoeselt),
ook materiaal znd 24, 26
plezierig (Q077p Hoeselt)
|
grappig [ZND 01 (1922)] || vol grappen, vermakelijk, gezegd van een persoon [plezierig, plezant, grappig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
grǭ.s (Q077p Hoeselt),
grǭ.ǝs (Q077p Hoeselt)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
32851 |
gras of grasland om te hooien |
hooigras:
hǫi̯[gras] (Q077p Hoeselt)
|
Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.]
I-3
|
33661 |
grasland |
groes:
grōǝs (Q077p Hoeselt),
grūs (Q077p Hoeselt)
|
Grasland in het algemeen en ook wel de graslaag of grasmat in het bijzonder. In N 14, 54 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄grond die met gras is begroeid in het algemeen, ook grasland dat niet als weide is aangelegd of als zodanig wordt gebruiktø̄. Volgens een aantal informanten kan groes echter ook ø̄beemdø̄ of ø̄weiø̄ betekenen. [N 14, 54; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; L 19b, 2aI; L 4, 40; A 10, 4; monogr.]
I-8
|