e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hars hars: hars (Hoeselt) Het kleverige plantensap vooral van naaldbomen, dat in de lucht hard wordt (hars, terpentijn, denne-olie, vogeltjeszeep). [N 82 (1981)] III-4-3
hart hart: hat (Hoeselt) hart [RND] III-1-1
hartelijk gaarne: ze hebben os gann onthaôlt (Hoeselt), hartelijk: hattĕlĕk (Hoeselt), heel vriendelijk: s hebbe ous heel vriendelijk ontvangen (Hoeselt) welgemeend, uit het hart komend [gul, hartelijk, vriendelijk] [N 87 (1981)] || Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)] III-3-1
harten in het kaartspel harten: aten aes (Hoeselt), hatte (Hoeselt), hatten (Hoeselt), hattë (Hoeselt), hattən hoͅis (Hoeselt), dit is het algemeen woord der Hoeselsche kaartspelers  hatte as (Hoeselt) Harten (speelkaart). || Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] || Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - II. Harten. [DC 52 (1977)] III-3-2
hartig hartelijk: hattĕlek (Hoeselt) een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)] III-2-3
hartinfarct attaque (fr.): attak (Hoeselt), beslag: beslōāch (Hoeselt), hartziekte: hatzigde (Hoeselt) Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (hartverlamming, beslag, infarct, attaque). [N 107 (2001)] || Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)] III-1-2
haten haten: haotte (Hoeselt), hôten (Hoeselt), o van tot verlengd  hôten (Hoeselt), niet voor zijn ogen kunnen zien: nie veur z⁄n oge konne zien (Hoeselt) een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)] || Haten. [ZND 26 (1937)] III-3-1
haver haver: hǭ.vǝr (Hoeselt) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverhok stuik: stǫu̯k (Hoeselt) Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.] I-4
haverkist, hakselkist haverkist: [haver]ke ̝s (Hoeselt), [haver]kis (Hoeselt) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6