24710 |
hars |
hars:
hars (Q077p Hoeselt)
|
Het kleverige plantensap vooral van naaldbomen, dat in de lucht hard wordt (hars, terpentijn, denne-olie, vogeltjeszeep). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17780 |
hart |
hart:
hat (Q077p Hoeselt)
|
hart [RND]
III-1-1
|
21497 |
hartelijk |
gaarne:
ze hebben os gann onthaôlt (Q077p Hoeselt),
hartelijk:
hattĕlĕk (Q077p Hoeselt),
heel vriendelijk:
s hebbe ous heel vriendelijk ontvangen (Q077p Hoeselt)
|
welgemeend, uit het hart komend [gul, hartelijk, vriendelijk] [N 87 (1981)] || Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
22758 |
harten in het kaartspel |
harten:
aten aes (Q077p Hoeselt),
hatte (Q077p Hoeselt),
hatten (Q077p Hoeselt),
hattë (Q077p Hoeselt),
hattən hoͅis (Q077p Hoeselt),
dit is het algemeen woord der Hoeselsche kaartspelers
hatte as (Q077p Hoeselt)
|
Harten (speelkaart). || Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] || Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - II. Harten. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
20905 |
hartig |
hartelijk:
hattĕlek (Q077p Hoeselt)
|
een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18090 |
hartinfarct |
attaque (fr.):
attak (Q077p Hoeselt),
beslag:
beslōāch (Q077p Hoeselt),
hartziekte:
hatzigde (Q077p Hoeselt)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (hartverlamming, beslag, infarct, attaque). [N 107 (2001)] || Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21458 |
haten |
haten:
haotte (Q077p Hoeselt),
hôten (Q077p Hoeselt),
o van tot verlengd
hôten (Q077p Hoeselt),
niet voor zijn ogen kunnen zien:
nie veur z⁄n oge konne zien (Q077p Hoeselt)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)] || Haten. [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hǭ.vǝr (Q077p Hoeselt)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33070 |
haverhok |
stuik:
stǫu̯k (Q077p Hoeselt)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]ke ̝s (Q077p Hoeselt),
[haver]kis (Q077p Hoeselt)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|