e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heupjicht geschot: gesjwōt (Hoeselt), gësjwot (Hoeselt), jicht: jèch (Hoeselt) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)] || Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)] III-1-2
heuvel, kleine hoogte berg: berg (Hoeselt), hoogte: högsje (Hoeselt), whon heugte (Hoeselt) heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)] III-4-4
hevige slag wats: watsj (Hoeselt) een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)] III-4-4
hielstuk van een schoen contrefort (fr.): kontrefar (Hoeselt) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hij aardt naar zijn vader het is krek de oude: tees krek den aen (Hoeselt), hij aardt naar zijn vader: hee òt nòj zo voir (Hoeselt), hij trekt op zijn vader: hij trekt op z’n vaər (Hoeselt) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
hijgen gijgen: gijge (Hoeselt), kuimen: kø̜̄u̯mǝ (Hoeselt) [JG 1a, 1b]Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] I-11, III-1-2
hijgen naar adem, reutelen reutelen: rötĕle (Hoeselt) hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] III-2-2
hik hik: hik (Hoeselt) Hik (hikkepik, nikkop, nik). [N 109 (2001)] III-1-2
hinkelblokje hinkblok: henkblok (Hoeselt), hènkblok (Hoeselt, ... ), hinkschelver: henkschelver (Hoeselt) Hinkelblok. || Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen hinken: henken (Hoeselt), hènkë (Hoeselt), /  hènkë (Hoeselt), [Met afbeelding].  hènkë (Hoeselt) Hinkelen. || hinkelspel || hinkspel/hinkelen [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2