e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huilen (van droefheid) grijnen: green (Hoeselt) Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)] III-1-4
huisakker geleg: gǝlē̜x (Hoeselt) Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.] I-8
huisjesslak karakol: karkol (Hoeselt), krakkol (Hoeselt) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] || huisjesslak III-4-2
huismus, mus mus: meus (Hoeselt), møͅs (Hoeselt), mùs (Hoeselt), zwalmerstaart: zweulmerestat (Hoeselt) een mannelijke huismus (ruigeltje) [N 83 (1981)] || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus [ZND 01 (1922)] III-4-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vlieg (Hoeselt) vlieg III-4-2
huisvuil huisvuil: hawsvawl (Hoeselt) Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)] III-2-1
huisweide groes: grūs (Hoeselt) I-7
huiveren bang zijn: bhaŋ zien (Hoeselt), verschrikken: verschrikke (Hoeselt) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] III-1-2
hulp vragen hulp vragen: heulp vrwogge (Hoeselt) iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)] III-3-1
hulp, bijstand hulp: heulp (Hoeselt) de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)] III-1-4