33351 |
kalverstal |
kalverstal:
kāvǝr[stal] (Q077p Hoeselt)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
18725 |
kam |
kam:
kamp - kem (Q077p Hoeselt)
|
kam (enkelvoud - meervoud) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
22729 |
kameel |
kemel:
kémel (Q077p Hoeselt),
kémël (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
Kameel. || kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)]
III-3-2
|
18564 |
kamerjas |
peignoir (fr.):
penwar (Q077p Hoeselt)
|
kamerjas [sjamberloe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22487 |
kamerschieten |
kamers afschieten:
kōāmers ōāfsjiete (Q077p Hoeselt),
kamers schieten:
koamers sjiete (Q077p Hoeselt)
|
Het gebruik om tijdens het rekken van de processie donderbussen af te schieten [kamere aafsjisse]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19453 |
kamerstoel |
kakstoel:
kakstoel (Q077p Hoeselt)
|
Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24509 |
kamille (alg.) |
hemdsknoopje:
himmëskneupkës (Q077p Hoeselt)
|
kamillebloempjes
III-4-3
|
18638 |
kamizool |
kamizool (<fr.):
betekenis: ondervest
kaməzoͅl (Q077p Hoeselt)
|
kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
26416 |
kamkuil |
kamkuil:
kampkawl (Q077p Hoeselt)
|
Uitholling in de vloer waar het kamrad in draait. Een kamkuil is noodzakelijk wanneer het kamrad een grote omtrek heeft. De kroon uit Q 180 was 0,5 m diep. Het rad dat in deze kroon draaide, werd door de informant een ɛkroonradɛ genoemd.' [Vds 102; Jan 116; Coe 81; Grof 99]
II-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
kamme (Q077p Hoeselt),
tanden:
ta.n (Q077p Hoeselt),
tān (Q077p Hoeselt
[(id)]
)
|
De tanden van het aswiel in wind- en watermolen. De tanden van het aswiel zijn in het algemeen vervaardigd van een harde of taaie houtsoort. Verscheidene zegslieden vermelden dan ook het gebruik van beukehout. In de meeste watermolens was het (houten) rondsel aan het uiteinde van het staakijzer meestal vervangen door een (metalen) kamwiel. De benamingen voor de tanden van dit kamwiel zijn eveneens hieronder opgenomen. Zie ook het lemma ɛstavenɛ.' [N O, 11l; Vds 91; Vds 92; Jan 101; Coe 80; Coe 83; Grof 106; A 42A, 12] || kammen [ZND 27 (1938)]
II-3, III-1-3
|