18835 |
komisch |
komiek:
kemmik (Q077p Hoeselt)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18826 |
kommervol (zijn): kommer |
zorgen hebben:
zeurch heubbe (Q077p Hoeselt)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20005 |
konijn |
konijn:
knijn (Q077p Hoeselt),
kənɛi.n (Q077p Hoeselt),
pl.
kənɛin (Q077p Hoeselt)
|
konijn || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
konijnspijp:
knijnspijp (Q077p Hoeselt),
pijp:
pijp (Q077p Hoeselt)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] || konijnenhol [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
20133 |
konijnenjong |
konijntje:
kneͅŋkəs (Q077p Hoeselt)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
k"neŋ (Q077p Hoeselt)
|
koning [RND]
III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
koning en dame:
ich heb de keuning en de damme van de hatten bijeen (Q077p Hoeselt)
|
Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
22812 |
koning in het kaartspel |
koning:
keuning (Q077p Hoeselt),
Hatte keunëng: Harten koning.
keunëng (Q077p Hoeselt)
|
[2]. Koning (kaartspel). || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
28400 |
koningin |
moeder:
mo̞j.ǝr (Q077p Hoeselt)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
28474 |
koninginnecel, moerdop |
moederpot:
moj.ǝrpǫt (Q077p Hoeselt)
|
Cel waarin de koningin of moer uitgebroed wordt. Ze lijkt niet op de werkbijcel of darrecel. Binnenin is deze grote cel rond. In één volk kunnen belangrijke verschillen in afmetingen der verscheidene moedercellen bestaan. Hoe groter ze zijn, des te beter kan de koningin of moer, die erin geboren moet worden, zich ontwikkelen. Elke koninginnecel bevat in zich de mogelijkheid van een zwerm. Het aantal moercellen varieert bij de verschillende bijenvolken. [N 63, 13d; S 3; JG 1b; JG 2b-5, 11; Ge 37, 38; monogr.]
II-6
|