e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koptouw koezeel: kūzēl (Hoeselt), kopzeel: kǫp˲sēl (Hoeselt) Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a] I-11
kopvoorn mulder: moller (Hoeselt) Hoe noemt u de kopvoorn: komt vooral voor in stromend water. Hij heeft een grote bek, is slank gebouwd met een afgeronde aarsvin. Hij wordt tot 60cm lang (meem, molenaar, mulder, vingel) [N 83 (1981)] III-4-2
kopziekte kopziekte: kǫpsekdǝ (Hoeselt), kǫpzekdǝ (Hoeselt) Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.] I-11
kordeel, hotlijn guide: gits (Hoeselt), kordeel: kǝrdēǝl (Hoeselt) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenbloem korenbloem: kwonblôemme (Hoeselt) korenbloemen III-4-3
korenmijt zetten maken: mǭkǝ (Hoeselt), mijten: męi̯tǝ (Hoeselt) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korenmolen greinmolen: grɛǝn[molen] (Hoeselt) Een molen om graan te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord respectievelijk woorddeel ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Coe 6; Grof 4] II-3
korf korf: kø̜rǝf (Hoeselt) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korset korset (<fr.): kərset (Hoeselt) korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)] III-1-3
kort geknipt haar bros: bros (Hoeselt), kort haar: kot wor (Hoeselt) Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)] || overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)] III-1-1