e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruis kruis: krø̜̄.s (Hoeselt), krø̜u̯s (Hoeselt), mik: mik (Hoeselt), schenk: sjénk (Hoeselt) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Deel van het lichaam waar de bovenbenen samenkomen (mik). [N 109 (2001)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-1-1
kruis of munt kop of kont: Sub kop.  kop of kont (Hoeselt) Kruis of munt. III-3-2
kruisbeeld christus: kristes (Hoeselt), kruis: e kruis (Hoeselt), kruis (Hoeselt, ... ), kruisbeeld: kruisbeeld (Hoeselt) Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)] III-3-3
kruisbeen kruisbeen: krø̜u̯sbēn (Hoeselt) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes kroezel: kroesele (Hoeselt), kroezëlë (Hoeselt), krūssəl (Hoeselt) kruisbes [ZND 16 (1934)] || kruisbessen I-7
kruisdagen kruisdagen: kruisdoag (Hoeselt, ... ) De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)] III-3-3
kruisen, kruisdagen? kruisen: krö.yzər (Hoeselt) kruisen [RND] III-3-3
kruisheer kruisheer: Kruishéer (Hoeselt) Een Kruisheer [Kruushier]. [N 96D (1989)] III-3-3
kruisje aan een kettinkje kruisje: kröske (Hoeselt) Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)] III-3-3
kruisje van de rozenkrans kruisje: krùskə (Hoeselt) Het kruisje aan de rozenkrans. [N 96B (1989)] III-3-3