26340 |
beek |
beek:
bɛjk (Q077p Hoeselt)
|
[Coe 16; Grof 30; Jan 97 add.; Jan 94 add.; Jan 92 add.; Vld]
II-3
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
beeldhouwer (Q077p Hoeselt),
steenkapper:
steenkeppër (Q077p Hoeselt)
|
iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker] [N 112 (2006)] || Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22731 |
beeldje |
postuurtje:
Dat pësturke kump van dën aa-ë mert èn Tongërë.
pëstùrkë (Q077p Hoeselt)
|
Beeldje.
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
kop (Q077p Hoeselt),
kruis:
kruis (Q077p Hoeselt)
|
de beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
beemd:
bɛm (Q077p Hoeselt)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
26387 |
beemden |
beemden:
bɛm (Q077p Hoeselt)
|
Aan de beek grenzende, vlakke en waterrijke stukken land. [Coe 46; Grof 42]
II-3
|
17771 |
been |
been:
been (Q077p Hoeselt),
bēn (Q077p Hoeselt)
|
been [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
knook:
kniøk (Q077p Hoeselt),
knjeuk (Q077p Hoeselt)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
20193 |
beenderen op het kerkhof |
knook/knoken (ev./mv.?):
znd 21, 009c
knjeuk (Q077p Hoeselt),
knjuk (Q077p Hoeselt)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33898 |
beervoetigheid |
doortreder:
dørtrē̜r (Q077p Hoeselt)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|