19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
beest:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
èn bés (Q077p Hoeselt)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20487 |
beet, hap |
bof:
boef (Q077p Hoeselt),
verklw. bufkë
bôef (Q077p Hoeselt)
|
hap || hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18536 |
bef |
zeverlap:
zøvərlap (Q077p Hoeselt)
|
bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18886 |
begeerlijk |
aanlokkelijk:
oanlokkĕlek (Q077p Hoeselt)
|
de begeerte opwekkend, verlokkend [gewild, begeerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18993 |
begeerte |
goesting:
fel goesting (Q077p Hoeselt)
|
een groot verlangen naar iets, een sterke wens [geerte, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18885 |
begeren |
begeren:
begêre (Q077p Hoeselt)
|
sterk wensen, verlangen koesteren naar [begeren, geren, lusten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24092 |
begijn |
begijn:
bëgijn (Q077p Hoeselt)
|
De bewoonster van een begijnhof [begien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32717 |
beginvoren in het midden |
rug:
rø̜x (Q077p Hoeselt)
|
Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b]
I-1
|
20009 |
begonia (begonia rex) |
begonia:
bëgónëja’s (Q077p Hoeselt)
|
begonia\'s
III-2-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begreufĕnès (Q077p Hoeselt)
|
de gezamenlijke handelingen en plechtigheden waarmee een dode ter aarde besteld wordt [begrafenis, uitvaart, begankenis, zinking, leuves, geuves] [N 87 (1981)]
III-2-2
|