e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mortelmolen mortiemolen: mǫrtimjø̜̄lǝ (Hoeselt) Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.] II-9
mortelplaats mortieplaat: mǫrtiplǭwǝt (Hoeselt) De plaats waar de mortel wordt klaargemaakt. In P 176 lag de mortelplaats doorgaans in de buurt van de 'cabine' ('kaben'), de loods waar het materiaal in werd opgeslagen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 40c; monogr.] II-9
motor moteur: motø͂ͅr (Hoeselt) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen fiemel: fiemel  fīməl (Hoeselt), motregen: motrenger  moͅtreͅŋər (Hoeselt), motrènger  moͅtrēͅŋəl (Hoeselt), muggenpis: meuggepis (Hoeselt), meugepis  møgəpes (Hoeselt), smodder: smodder  smoͅdər (Hoeselt), zever: zeuver (Hoeselt) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen motregenen: te motrengere  tə moͅtrēͅŋənə (Hoeselt), sprenkelen: sprénkele (Hoeselt), zeveren: te zeuvere  tə zø̄vərə (Hoeselt), zeuvere  zøvərə (Hoeselt, ... ), zø̄vəre (Hoeselt) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mouw met kanten plooisel kantmouw: kāntmoͅuw (Hoeselt) mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)] III-1-3
mouwschort mouwvoordoek: mouwverek (Hoeselt) schort met mouwen [N 24 (1964)] III-1-3
mug mug: mùg (Hoeselt) mug III-4-2
muil muil: mǫu̯ǝl (Hoeselt) Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b] I-9
muilband naasband: nǭǝs˱bā.nt (Hoeselt), neus: nø̜̄s (Hoeselt) Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.] II-11