33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
bovenste zeel:
bu̯ǫvǝstǝ zēǝ.l (Q077p Hoeselt),
kopzeel:
kǫp˲zēǝ.l (Q077p Hoeselt)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muntel:
møntǝl (Q077p Hoeselt)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
18308 |
muiltje |
insteker:
ènstèkers (Q077p Hoeselt)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20122 |
muizen |
muizen:
mawze (Q077p Hoeselt)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33687 |
mulle grond |
mul:
møl (Q077p Hoeselt)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
34392 |
muntig schaap |
muntig schaap:
(mv)
mø̜ntǝgǝ šu̯ø̄p (Q077p Hoeselt)
|
Schaap dat eenmaal gelamd heeft en dan onvruchtbaar blijft. [N 19, 66]
I-12
|
34069 |
muntige koe |
doorloper:
dørløpǝr (Q077p Hoeselt),
muntig (bijvgl. nmw.):
møntǝx (Q077p Hoeselt)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18632 |
muts met pompon |
muts:
muts (Q077p Hoeselt)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
muts (Q077p Hoeselt),
Met of zonder klip.
muits (Q077p Hoeselt),
pots:
Zonder klip.
puts (Q077p Hoeselt)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
houtmijt:
hōtmēͅt (Q077p Hoeselt),
ps. omgespeld volgens Frings. Opm. v.d. invuller: (v.).
hōtmeͅi̯t* (Q077p Hoeselt)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|